woensdag 21 maart 2018
Verten (2018)
Ik heb
de verten lief
weidse akkers,
vrije velden
zeeën tot
oneindigheid
stil te wezen,
klein te
voelen
één te zijn,
en zonder tijd.
Annet
dinsdag 20 maart 2018
Hoe werelden verkleinen (2018)
Ik ben
niet goed
in afscheid
die laatste keer
nog zwaaien
haar oude wang
raakt mijn gezicht
zijn koude handen
aaien
'k heb moeite
met hun ouderdom
hoe werelden
verkleinen
het loslaten
al in mijn hoofd
valt met mijn hart
maar niet te rijmen.
Annet
zondag 18 maart 2018
Tante Wil (2018)
Het rode twee-trap stoepje waarvan een groot deel van de gladde tegeltjes inmiddels los ligt of troosteloos op het grind eronder is beland, het grindpad dat tegenwoordig meer pad dan grind is, de voordeur met ernaast op de rode bakstenen muur de grote houten aangebrachte handgreep die haar steun moet geven bij het beklimmen van het rode stoepje; het hoort allemaal bij de entree van het huis van mijn tante Wil, de inmiddels tweeënnegentig jarige zus van mijn overleden vader die nog op zichzelf woont in een eengezinswoning in mijn geboortedorp Haren.
Als ik haar deze week bezoek ter gelegenheid van haar tweeënnegentigste verjaardag, en ik loop via het zijpad, het terras, de keuken en de gang de woonkamer in, zit ze zoals altijd in haar vaste hoekje bij het raam. Vanuit de stoel waarin zij zich dagelijks nestelt, dus ook deze dag, heeft ze alles wat ze nodig heeft binnen handbereik. Een stapel kranten die ze ongetwijfeld stuk voor stuk, bladzij voor bladzij heeft gelezen ligt bij de rechter stoelpoot op de grond. Op de hoek van de lage salontafel voor haar staat een glas water met ernaast een briefopener bovenop een 5 tal brieven. Een opgemaakt voorjaarsbakje met geurende hyacint bollen geeft kleur aan de bruine tafel met het donkere Perzische lopertje. Zo kan ik haar uittekenen. En niet te vergeten het opengeklapte pakje Stuyvesant sigaretten, de reclameaansteker en de volle asbak met de lichtbruine platgedrukte filter stompjes...
"Tante Wil, gefeliciteerd!" Ze duwt zich met haar pijnlijke rug uit haar stoel omhoog en komt krom lopend mijn kant op. "Blijf maar staan tante Wil, ik kom wel naar je toe" zeg ik nog. Ze blijft staan en zoekt evenwicht door zwaar met haar handpalmen te leunen op de leggers van de stoel. Ik sla mijn armen om haar broze lichaam, bijna bang om haar te breken, en raak verstrikt in het touwtje van haar bril. We moeten beiden lachen. "Geweldig dat je toch nog bent gekomen!", zegt ze en ze zakt met een van pijn vertrokken gezicht weer terug in haar stoel.
Ik doe mijn jas uit en zet de verjaardagsmand met de voorjaarsbloemen, de versier kuikens en het toefje paarse tule op de eetkamertafel en werp een blik op de achtertuin die grenst aan het park. Ik hoor in gedachten kinderstemmen. Hoe vaak gingen we met de buurkinderen van de Berkenlaan niet even langs bij tante Wil, die altijd ranja en iets lekkers voor ons allemaal had, waarna wij het park in gingen, met door tante Wil in blokjes gesneden brood voor de hertjes, en een snoepje voor onszelf "om op te zuigen". Ik raak in mijmering verzonken. En als de hertjes, de eenden en de ganzen gevoerd waren speelden we verstoppertje tussen de rododendrons in het park totdat het tijd was om naar huis te gaan.
Ze is zichtbaar blij dat ik ben langsgekomen en wijst naar het dressoir waar op een schaaltje 3 banketbakkers gebakjes me toelachen. "Kies maar een lekkere uit!" zegt ze en ze veegt met een grote geruite herenzakdoek langs haar mond. Terwijl ik alle deurtjes van het dressoir open klik op zoek naar schoteltjes, zie ik bakjes, vaasjes en pulletjes staan die ik nog ken uit de tijd dat ik als kind bij oom Jan en tante Wil logeerde. Alles is er nog, ze heeft, zo lijkt het, nooit iets hiervan weggedaan.
Ik hou van haar, mijn lieve tante Wil, al zoveel jaar, maar ik zie nu ook dat ze echt oud begint te worden en dat verdriet me. Ik heb moeite met de vergankelijkheid. Ik wil vasthouden aan wat er was en hoe het was. Immers, ze hoort zo bij mij, bij mijn leven, mijn jeugd, mijn volwassenheid, mijn 'nu'. Verder doet ze me in zoveel aan m'n vader denken, ze is in het heden mijn lijntje naar hem Als ze me aankijkt met haar fletsblauwe ogen, zie ik hem, als ze spreekt, hoor ik hem, als ze lacht, grapt hij mee.
"Tante Wil, hoe gaat het met je rug?" vraag ik terwijl ik met een vorkje in de patisserie prik.
Ze gaat wat verzitten zodat ze met haar rug tegen het elektrisch kussentje kan leunen.
"Ach die rug, daar praten we niet over. Vertel es, hoe is het met de kinderen..?"
Als ik die avond om 8 uur weg rij en ik zie in mijn achteruitkijkspiegel haar gebogen gestalte traag zwaaiend in de deuropening, kan ik de hele terugweg niet loskomen van de gedachte dat ook deze 'markante eik' eens zal omvallen.
Annet
Abonneren op:
Posts (Atom)