zaterdag 4 januari 2014

Terhorne, begin van het seizoen



Terhorne, 1976.
De lange winter was eindelijk voorbij. De blaadjes kwamen weer aan de bomen, de dagen gingen lengen en in de correspondentiebrieven die zo rond februari / maart bij mij thuis op de deurmat vielen las ik steeds dezelfde zin: "1 april gaat de camping weer open, wanneer komen jullie?" 
Slaapzakken die op zolder een winterslaap hadden gehouden kregen met de mattenklopper en werden aan de lijn gehangen om op te frissen. Bij de kampeerwinkel werden houten haringen, scheerlijnen en rubbers ingeslagen en Witte Kat batterijen voor de zaklantaarns. Ik kan me nog herinneren dat mijn moeder bij Wieringa in Haren kleine witte kousjes kocht voor de gaslampjes en een rol zelfklevend kastpapier om de kastjes van de caravan van binnen mee te beplakken.
Samen met mijn vader haalde ik mijn boot uit de winterstalling in Zuidlaren. Ik checkte de lichten van de trailer en trok de spanbanden nog eens extra aan.   
En dan togen we in april, zodra de camping de poorten had geopend, eindelijk in een volgepakte auto richting Terhorne. Wij waren altijd enorm opgewonden en konden niet wachten om onze vrienden en vriendinnen weer te zien. De eerste rit in het voorjaar naar de camping duurde ons eigenlijk altijd te lang. Meestal kwam mijn moeder er halverwege, ongeveer bij Drachten, achter dat we toch nog wat waren vergeten, maar van omkeren was geen sprake, alleen als we de volle juspan in de gang hadden laten staan. Eenmaal op de camping rolden we uit de auto en bekommerden ons niet meer om het uitpakken. Als onze ouders ons boos nariepen waren wij al lang uit het zicht verdwenen, en zaten in een tijd van een mum in een grote kring op het gras bij de praten met de vaste clan. Wat waren we allemaal blij dat het seizoen weer was begonnen. 
We vingen de eerste prille zonnestralen op onze bleken lijven, we haalden voor de eerste keer het dekkleed weer van onze boten, keken bij elkaar wat voor nieuw zeilmateriaal er was aangeschaft en genoten van het eerste zeilrak van dat seizoen.  
Toen ook de vertrouwde grapjes weer rondstuiterden was het alsof we de camping nooit hadden verlaten....               

vrijdag 3 januari 2014

1 aprilgrap 2002



1 april 2002, 07.45 uur
"Dus je hoeft helemaal geen kopjesbeugel mama!?" 
Sanne staat verslagen en beteuterd voor me in haar pyjama. Haar haar is verwilderd en aan haar voeten zie ik twee verschillende kleuren sokken. "Mama, dit is zoooooooo ontzettend stom en flauw,  jij denkt ook altijd maar dat je lollig bent!". Ze vliegt me bijna aan, ze stampt en haar ogen spuwen vuur. "Ik dacht echt dat je een kopjesbeugel kreeg en ik heb het aan iedereen verteld, en ze vonden het allemaal zielig, vooral op jouw leeftijd!", ze huilt bijna van boosheid en teleurstelling.  
Ik sta op dat moment volslagen voor idioot aan het aanrecht, op mijn hoofd een Bob de Bouwer helm, voor mijn tanden een ijzeren draad die ik na wat boorwerk door de zijkanten van de blauwe helm heb gestoken. Bovenop het gevaarte prijkt een klein rood-wit-blauw haringvlaggetje die ik nog ergens in een la had liggen. 
Ik heb net schoorvoetend "1 april!" durven uit te spreken, maar het volgende moment heb ik er al spijt van als haren op mijn hoofd.
Toen Sanne 11 jaar was kwam de orthodontist in beeld. Terwijl hij de te volgen standaard behandeling met ons besprak kwam en passant het nieuwste fenomeen 'kopjesbeugel' voorbij. Dat was alleen weggelegd voor de hele moeilijke gevallen en betekende dat je een soort helm op kreeg met daar allerhande draadwerk aan. Sanne was er meteen erg van onder de indruk en bleef er thuis maar over praten. 
Mij werd in diezelfde tijd om de haverklap naar het hoofd geslingerd "mama, jemeg, ik snap niet dat jij geen beugel neemt, jouw tanden staan echt schots en scheef!"     
Zo ontstond in december 2001 bij mij al het idee om van de kopjesbeugel een 1 aprilgrap te maken. Ik bereidde de grap minutieus voor. Ik vertelde haar allereerst dat ik bij nader inzien toch wel iets aan de stand van mijn tanden wilde laten doen en dat ik de orthodontist had gebeld voor een afspraak. Zijn conclusie luidde, zo fantaseerde ik : kopjesbeugel, eerste afspraak op 1 april 2002... 
Sanne vertelde aan iedereen die het maar wilde horen dat ik een kopjesbeugel kreeg en ze kon niet wachten tot het 1 april was. We werden er regelmatig op aangesproken en iedereen leefde met mij mee.  
Als blikken konden doden was ik er die bewuste ochtend van 1 april 2002 om 07.50 uur niet meer geweest.....
       

donderdag 2 januari 2014

Zurich met mijn bloedjes na meer dan 30 jaar



Zurich 2007
"Op de terugweg uit Italië wil ik jullie Zurich laten zien". 
Ik zak neer op een stoel en wacht hun reactie af. Mijn bloedjes hangen lusteloos op de bank, pikken af en toe verveeld een chippie van de tafel, maar veren nu opeens enthousiast op. "Oh mama, dat is toch Zwitserland, daar heb jij toch gewoond?", Niels kauwt snel en krakend door. Ze gaan alledrie rechtop zitten en zijn 1 en al oor. "Ik heb al een hotel geboekt in het centrum met zicht op het oude gedeelte van de stad, Niederdorf, daar ging ik vaak heen als ik me verveelde". "Maar hoezo verveelde je je dan?" wil Sanne weten. "Nou ik had geen tv en ik kende in het begin niemand, dan ging ik 's avonds naar het plein om naar de straatmuzikanten te luisteren en daarna ging ik op mijn kamer brieven schrijven, ik voelde me in die tijd best vaak alleen".
Toen ik de eerste bordjes 'Zurich' zag, realiseerde ik me opeens dat dit de eerste keer was dat ik per auto de stad naderde. Ik had hier tijdens mijn studie uitsluitend per trein gereisd, niet alleen naar huis en vice versa, maar ook als lid van de internationale jeugdherbergcentrale naar ontelbare wandelbestemmingen in Zwitserland. 
Ik wist instinctief dat dit een bijzondere 'sentimental journey' zou worden. Na zoveel jaren zou ik met mijn kinderen al die plekjes bezoeken die voor mij zo verweven waren met de 4 studiejaren in Zurich. We dropten onze spullen in Hotel "Das goldene Schwert", en ik kon niet wachten om de vertrouwde stad in te gaan, de geuren te ruiken, de herinneringen weer vrij te laten.  Ik voelde me net een kind dat een cadeautje zou krijgen. "Mama, loop niet zo snel, wij zijn er ook nog!" hoorde ik achter me kreunen. 
Natuurlijk was Café Amsterdam er nog, in het smalle straatje achter de Bahnhofstrasse, waar ik menige bezoeker uit Nederland mee naartoe had gesleept om pannenkoeken te eten.  En "kijk jongens" het rode hellende Polybahntje waarmee ik van de Uni de binnenstad inratelde stond ook anno 2007 geduldig te wachten op nieuwe passagiers, het Hauptbahnhof daarentegen was een stuk moderner geworden.
Mijn kinderen keken hun ogen uit. "Goh mama dat jij hier hebt gewoond, ik kan het bijna niet geloven", "En moest je toen de hele tijd een andere taal spreken?" wil Niels weten. Tijdens de lange wandeling door de Bahnhofstrasse en omgeving, het waterfietsen op de Zurichsee en het keuvelen over de kinderkopjes van Niederdorf kon ik eindelijk al mijn verhalen kwijt en mijn kinderen kennis laten maken met een gedeelte van mijn verleden waar zij tot dat moment nauwelijks weet van hadden. 
Vanzelfsprekend eindigden we bij Villa Laetitia, aan de Clausiusstrasse nummer 52, Kreis 6, het studentenhuis waar ik 4 jaar had gewoond. Toen ik een foto van mijn drietal maakte voor het ijzeren hek van de villa, had ik het gevoel dat ik het laatste stukje van de puzzel op zijn plek legde.
's Avonds liep Niels naar het open raam van de hotelkamer, draaide zich naar mij om en zei :
"Mama, ik zie jouw plein.....".    
      




woensdag 1 januari 2014

Eerste grote liefde


Jaren 70.
"Annet, Jacob aan de lijn!", mijn moeder roept naar boven en ik ren even later de trap af en neem de telefoon van haar over. "Hoe laat ben je in De Wilp?" klinkt het aan de andere kant.
De busreis vanaf het hoofdstation in Groningen waar mijn moeder mij afzette bij 'Het Peerd van Ome Loeks', ging eerst richting Leek, en dan verder kneuterig hobbelend door Tolbert, Niebert, Nuis en Marum naar De Wilp en zat in mijn systeem gebakken. Ik kon de reis dromen en verheugde me altijd enorm op het weerzien en de huiselijkheid van de familie Dopstra. 
Jacob wachtte me dan op bij de bushalte en samen liepen we naar zijn ouderlijk huis aan de Oosterweg. Als zijn ouders daar niet gezellig in de kamer aan de thee of de koffie zaten zochten we ze op in het Dorpshuis. Daar volgde een warme begroeting en natuurlijk wat grapjasserij van zijn vader waarop we vaak nog even in de sportzaal aan de touwen gingen hangen of gewoon voor de gezelligheid bleven en wat hand- en spandiensten verrichtten. 
Jacob, mijn eerste grote liefde. Terhorne fungeerde als onze bakermat, we waren Thomasvaer en Pieternel, Kloris en Roosje, nooit ver uit elkaar, altijd in elkaars buurt, praktisch nooit ruzie of onenigheid, het drukke meisje en de rustige jongen. 
Ik herinner me nog goed onze bezoekjes aan De Drie Gezusters in Groningen waar we vaak, wachtend op de bus naar De Wilp verkleumd achter een glas Wiener Melange zaten en praatten, altijd zoveel te bepraten, of die keren dat we naar de film waren geweest en in de stromende regen druipend op de laatste bus naar Haren stonden te wachten. 
We droegen elkaars namen in een kettinkje en een armbandje, ik stond aan de rand van het voetbalveld als hij speelde met De Wilpster Boys en als ik in Terhorne geen fokkenist had hielp hij me uit de brand. 
Jaren bijna onafscheidelijk, zoveel gedeeld, zoveel beleefd.      
Je eerste grote liefde, ... die vergeet je nooit. 

dinsdag 31 december 2013

Lucinde 15 jaar (31 december 1998)



Zomer 1997.
"We hebben genoeg liefde voor een derde".
Ik neem een slok van mijn wijn en mijmer voor me uit, een intense emotie is in mij op gang gebracht. 
Het is een mooie lome zomeravond, we zitten bij vrienden aan boord in de jachthaven van Joure en kijken wat over het water, ieder verzonken in zijn of haar eigen gedachten.
Het riet golft zachtjes, in de verte snateren een paar eenden, de kroegen krijgen hun eerste klanten, een boot vaart ronkend de haven in.
Op deze perfecte avond, als onze gesprekken aan diepgang winnen, het leven al pratend in al haar kwetsbaarheid en essentie wordt blootgelegd raakt onze diepste kern beroerd. Als we die nacht naar huis rijden delen we zwijgend elkaars gedachten.  
Op 31 december 1998, dertien dagen voor mijn veertigste verjaardag, hield ik je voor het eerst in mijn armen.
"Wens vervuld, wonder gebleven", "kroon op ons gezin" stond er op je geboortekaartje, zo welkom, zo ontzettend welkom.
Voor je naam zocht ik dagenlang naar iets bijzonders en vond uiteindelijk "L.u.c.i.n.d.e", godin van het licht, een mooie symboliek in de donkere decembermaand. Toen nog niet wetende dat we in de jaren erna jouw licht zo hard nodig zouden hebben......
Met liefde en toewijding deed ik na ruim 7 jaar alles over, de doorwaakte nachten, de luiers, de flesjes, de pijntjes. Ik groeide door jou en met jou.
Toen papa wegging was je nog maar drie en moesten we met zijn viertjes noodgedwongen hergroeperen, Niels en Sanne gingen naar school en wij waren eigenlijk altijd met zijn tweetjes. Ik liep je de hele dag te filmen, wilde niks van je missen, speelde, bouwde, slurpte alles op, was onvermoeibaar bezig papa en mama te zijn, ondanks mijn verdriet en mijn zorgen.   
Op het schoolplein was ik 'de oude moeder', maar ik stond er zo trots als een pauw omdat jij bij mij hoorde.
En nu ben je al 15, 'mijn muis', 'mijn kadootje', godin van mijn licht......                  

maandag 30 december 2013

Gribus Milaan 2007


2007
"Ja leuk mama, gaan we dan overnachten in Milaan?" Sanne vangt een flard van een telefoongesprek op, blijft even staan luisteren, en sprint vervolgens gniffelend door naar boven. Mijn moeder aan de andere kant van de lijn staat al jaren doodsangsten uit als ik weer een verre autobestemming laat vallen voor de op handen zijnde zomervakantie. "Moet je nu echt zo ver weg met die kinderen?" De ongerustheid straalt uit haar stem. "Blijf toch gewoon eens in Nederland, ik vind het niet vertrouwd dat je bijna zonder onderbreking zulke einden rijdt met drie kinderen". "Mam niet zo'n paniek, ik hou van autorijden, druk een paar blikjes Red Bull in mijn deur en kan 's nachts lekker doortuffen terwijl de kinderen liggen te slapen". Mijn moeder zucht nog een keer en geeft het dan op.
Mijn bloedjes zijn helemaal opgewonden als ik opper om deze zomervakantie maar eens de contreien van Rome op te zoeken. "Mama, gaan we dan ook ouwe dingen bekijken?", vraagt Lucinde van 9 in wie ik mijn interesse voor geschiedenis herken. "Nee he, we gaan toch geen fossielen, hopen ouwe stenen en aftandse gebouwen bestuderen, ik ken jou!" kreunt Sanne en ploft op de bank. "Nou dat zou voor een Atheneum leerling niet eens zo'n raar idee zijn....", flap ik er uit. Dan volgt er een stiIte. De eerstvolgende reactie komt echter uit onverwachte hoek. "Ik vind alles leuk hoor mama", vleit Niels en lacht van oor tot oor.    
Na een paar jaar opgepropt te hebben gezeten tussen proviand en bagage ritsel ik deze keer een dakkoffer. Zo houden ze op de achterbank genoeg ruimte over om spelletjes te doen, filmpjes te kijken, de benen te strekken en blijft de koelbox met de verse lekkernijen bereikbaar zonder eerst de systematisch ingepakte achterbak te moeten omwroeten met alle ergernis van dien. 
Ik reserveer een hotelletje in Milaan met een kamer voor vier, zodat we na een uitgeruste nacht het laatste gedeelte relaxed kunnen afleggen. "Mama, het is toch niet zo'n hutjemutje kamer he, net als toen die caravan waar je je kont niet kon keren, ik wil wel wat privacy!". Sanne is tijdens de reis al druk bezig met het visualiseren van het hotel en de kamer. "Mens wat maakt dat nu uit, we slapen er alleen maar" zeg ik geïrriteerd terwijl we de stad voor ons zien opdoemen. 
Als we Milaan inrijden heb ik de ogen scheef in het hoofd staan. Om me heen klinkt getoeter, op de achterbank is het ook niet meer gezellig en worden een paar hardhandige porren uitgedeeld. "Mama, hier is het!" roept Sanne opeens. Ik weet niet of ik moet huilen of lachen. 
We staan voor een gribus van een gebouw, scheefgezakt, kapotte ramen en naar buiten flapperende verweerde gordijnen. "Ik ga hier niet in!" gruwelt Sanne. Ik kan nauwelijks nog op mijn benen staan en mompel "kom jongens, naar binnen, ik wil liggen!". Nadat we van de smoezelige receptionist de sleutel hebben gekregen en we schurend met onze bagage langs gebladderde muren op een afgeleefd gangetje komen moet ik me echt vermannen om kamer 12 te ontgrendelen. 
Na een ferme duw blijkt de deur niet verder open te kunnen. Wat een wonder. Vier onfris uitziende bedden staat klem tussen ingang en raam. We wurmen ons naar binnen, ik duik als een zombie op een bed, en mijn bloedjes kennen mij goed genoeg om te weten dat ze nu even niks, noppes, nada moeten zeggen....   

zondag 29 december 2013

Haren, Berkenlaan 39



Haren, jaren 60-70
"Als je op de Nieuwlandsweg rijdt en je komt bij kruidenier Takens, dan moet je de straat ertegenover in, direct links zie je een geel huis, daar woon ik". 
Ik weet nog goed hoe het rook als ik om kwart over twaalf na een ochtend les mijn straat weer in fietste. Heerlijke geuren van gebraden vlees, jus, groenten, en vaak ook een vleugje stoofpeertjes of rabarber kwamen me dan tegemoet, geuren die ik nog steeds associeer met mijn vroege jeugd. In die tijd aten veel mensen warm tussen de middag, daar kon ik soms jaloers op zijn. Bij ons in de keuken stond op het geblokte lichtblauw-gele tafelkleed een bordje klaar met een gesneden boterham met hagelslag of appelstroop en daarnaast een glas melk. Op het fornuis steevast het pannetje met de geschilde aardappelen voor die avond, op de koelkast het kleine transistor radiootje waaruit zachtjes muziek klonk.
In de jaren 70 volgde een rigoureuze verbouwing. Maandenlang zaten we in het gruis, het hout en de specie. De stoep voor het huis stond vol met stenen, de achterpui lag eruit en daarvoor in de plaats kwam een plastic zeil, dat tochtte en klapperde als een gek. Aannemers, metselaars, timmerlui, een niet aflatende stroom van mensen en materialen trok dagelijks aan ons voorbij. Alle spullen van de begane grond werden met man en macht naar boven gesleept en daar tijdelijk opgeslagen. Alleen hink-stap-sprongend over meuk en slalommend om hoog opgestapelde huisraad konden we 's avonds onze bedden bereiken. 
Er was in de chaos niets meer terug te vinden en de enige plek met privacy was het toilet, waar je probeerde zo lang mogelijk te blijven (als je eindelijk aan de beurt was) en waar mijn moeder soms meer dan eens uit pure onmacht een traantje liet.
Tijdens de verbouwing woonden we in de pietepeuterige bijkeuken. Daar maakten we ons huiswerk, daar keken we de tv, daar maakten we ruzie, daar bakten we poffertjes, daar ontvingen we visite. Ik kan me herinneren dat we, vaak op donderdagmiddag, met een hele meute jong en oud als haringen in een ton stonden, zaten, hingen en dat mijn zusje dan op haar gitaar "Het angelus klept in de verte" of "Faria" speelde en wij in dat kleine hokje, ingeklemd tussen fornuis en provisorisch aanrecht, allemaal meezongen en -deinden. Mijn moeder vond altijd wel een plekje om hapjes te maken, Amsterdamse uien rond te laten gaan, glazen bij te vullen en tussentijds gauw nog even een afwasje te doen. 
Later toen de verbouwing achter de rug was en er een heuse bar met open keuken was gerealiseerd bleef de donderdagmiddag-instuif van kracht. Vanaf zo'n beetje half 5 druppelden vrienden en bekenden binnen door de garagedeur, wij wisten niet beter dan dat het op die doordeweekse dag altijd een feestje bij ons thuis was. Tegen etenstijd kwamen ook de kinderen van vrienden aanwaaien, pakten wat drinken, bietsten wat hapjes, en bouwden hun eigen feestje. Wat later op de avond werden de eettafel en de stoelen aan de kant geschoven, het Perzische tapijt opgerold, bemoeide iemand zich met de muziek en werd op de oude geglazuurde plavuizen onder enthousiast geklap en gezang gequickstept, gejived en geswingd.   
Pas later realiseer je je hoe warm en bijzonder het was, met mijn moeder als stralend middelpunt, de ultieme gastvrouw.